Geschiedenis

Op 23 oktober 1776 werd Andreas Driessen, geboren in Budel, poorter van de stad Leiden. Hij was bierbrouwer, tandentrekker en  ‘goudsmid’, dit om zijn welgestelde patiënten, van een voor die tijd, zo’n goed mogelijk uiterlijk te voorzien. Ook zijn zoon en kleinzoon werden goudsmid.

De overgrootvader, van de huidige eigenaar, Jacobus Petrus Driessen, begon een bescheiden eigen zaak eind 19e eeuw op het Rapenburg 112 in Leiden.
Toen de zaken floreerden verhuisde hij in ± 1900 naar de Botermarkt 2 in Leiden. Inmiddels was zijn oudste zoon Jacobus Petrus, die later de zaak overnam van zijn vader, al werkzaam in het vak. Vervolgens verhuisden zij in ± 1906 naar Korenbrugsteeg 5 en op 5 mei 1930 naar de Breestraat 95 te Leiden.

In de regio stond sinds ± 1880 het goudsmids atelier van juwelier Driessen in Leiden alom bekend vanwege het vervaardigen van Katwijkse ‘gouden kappen’, waarvan er nog één in het bezit is van de huidige eigenaar Franciscus Augustinus Driessen.

In 1959 start de kleinzoon van Jacobus Petrus Driessen sr. een zaak in de
Barteljorisstraat 1 in Haarlem. Franciscus Johannes Driessen kon de zaak van zijn oom in Leiden niet overnemen en besloot voor zichzelf te beginnen.

In 1983 kwam de (7e generatie)  Franciscus Augustinus in de zaak en vader en zoon hebben tot het overlijden van vader Frans in 1997 hecht en met veel liefde voor het vak samengewerkt.

Het hoekpand, waarin ‘F.J. Driessen juweliers sinds 1776’ is gevestigd, is een rijksmonument. De uiterste hoek van het pand waar de zogenaamde spekblokken nog zichtbaar zijn, bevestigt dat de gevel aan de Smedestraat uit de 17e eeuw stamt.
Het is de laatste nog bestaande ‘Waterlandse’ gevel van Haarlem.
Het pand heeft aan de kant van de  Barteljorisstaat  een authentieke ‘Halsgevel’ uit de 18e eeuw, waartegen later eind 19e eeuw een hoek-erkertje is gebouwd, waar bovenop een spinakel afgewerkt met bladgoud is geplaatst. Dus echt een gouden hoekje voor een juwelier.